ECLI:NL:HR:2019:1914
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 24 mei 2019. Het beroep in cassatie was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 13 maart 2019. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk was, waarbij de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 17 augustus 2019 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling daarvan. De griffierechten zijn echter niet voldaan, en belanghebbende heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op een tweede brief van de griffier van 17 september 2019, waarin hij werd gevraagd om uitleg over de niet-tijdige betaling. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.