ECLI:NL:HR:2019:1900
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake AOW-besluit Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 augustus 2019, nummer 18/4416 AOW-PV, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Limburg (nummer 16/3479) betreffende een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 6 december 2019.