ECLI:NL:HR:2019:1879

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
17/03448
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van een arrest inzake oplichting door een basisschooldirecteur met betrekking tot het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de directeur van een basisschool, Stichting A, die beschuldigd werd van oplichting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). De verdachte zou het ministerie hebben bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen door middel van listige kunstgrepen en verdichtsels. Het Hof had geoordeeld dat de Stichting A het ministerie had bewogen tot afgifte van geldbedragen, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet begrijpelijk was. De Hoge Raad stelde vast dat de geldbedragen al aan het begin van het jaar aan de Stichting waren toegekend en maandelijks als voorschot werden uitbetaald. Bovendien had het Hof vastgesteld dat de Stichting in strijd met de waarheid had voorgehouden dat er vier dienstverbanden waren met bepaalde personen, om te voorkomen dat zij de voorschotten moesten terugbetalen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het feit onder 1 en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/03448
Datum3 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 juni 2017, nummer 21/001299-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akten voor zover in cassatie van belang niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van het onder feit 1, aanhef en onder b tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ter zake van het feit onder 1, aanhef en onder a, en de strafoplegging, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan, en met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1
Het middel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (in 2003 gewijzigd in Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, hierna: Ministerie van OCW) is bewogen tot afgifte van meerdere geldbedragen, niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring mede in het licht van een gevoerd verweer ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
“1.
Stichting [A] in de periode van 1 januari 2001 tot en met 1 augustus 2006
te Arnhem en/of Klazienaveen en/of Beesd en/of Bladel en/of Doornenburg, telkens met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft bewogen tot afgifte van meerdere geldbedragen,
hebbende de Stichting [A] toen en daar telkens listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voorgehouden dat
a. [betrokkene 4] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werkzaamheden in het kader van een dienstverband hebben verricht,
waardoor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot vorenstaande feiten verdachte, opdracht heeft gegeven en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en).”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“3. Een door [betrokkene 6] handgeschreven notitie d.d. 5-7-2005 gericht aan [betrokkene 5] en [verdachte] , ondertekend door [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , voorzitter van [A] , bijlage D-068:
Nu het [A] de continuering van de aanstelling van [verdachte] heeft geaccordeerd is in overleg de volgende financiële regeling getroffen m.i.v. 01-06-05:
-1- Inschaling vindt plaats in maximum schaal 14. De werktijdfactor wordt 1,2.
-2- Via de fre’s (de Hoge Raad begrijpt: formatierekeneenheden) wordt een bedrag vergoed, wat leidt tot een totaal netto maandelijkse betaling van ca € 3500,- (e.e.a. zodanig dat de totale vergoeding/toeslag per maand € 3500 netto bedraagt)
-3- Daarnaast worden de onkosten vergoed op basis van de werkelijke kosten.
(...)
11. Verklaring [getuige 3], proces-verbaal van verhoor van een getuige, dossiernummer 45439, codenummer G02-01:
[verdachte] krijgt 50.000,- en werd al ruim betaald. Dit is een constructie om [verdachte] geld uit te betalen die gewoon niet klopt. Je kan de werktijdfactor verhogen tot 1,2, verder niet. [betrokkene 4] en [betrokkene 1] zijn ingedeeld op het maximum van hun schaal en bij elkaar opgeteld kom je dan op de netto vergoeding. Deze mensen hebben hier niet op school gewerkt. De voorgaande manier met [betrokkene 4] en [betrokkene 1] op de loonlijst ten laste van de fre’s valt ook bijna niet op en is de goedkoopste manier voor de school. Ik heb deze opdracht (D-017) gekregen van [betrokkene 5] en heb hem uitgevoerd. Ik vond dat vreemd en moest dat zo invoeren van [betrokkene 5] . Ik heb voor mijzelf ingevuld dat dit geld bestemd was voor [verdachte] . Het is ondenkbaar dat mensen een halfjaar lang op school hebben gewerkt zonder geld te krijgen en achteraf worden aangesteld. Dit is het gevolg van de mutaties die ik heb ingevoerd in CASO. [betrokkene 4] en [betrokkene 1] zijn met terugwerkende kracht ingevoerd per 1 januari 2005, dus is het logisch dat er in juli 2005 een groot bedrag wordt uitbetaald. Dat is het gevolg van de mutaties die ik heb ingevoerd in CASO.
12. Verklaring van [getuige 2] e.v. [B] , proces-verbaal van verhoor van een getuige, dossiernummer 45439, codenummer G03-01:
Het geld was bestemd voor [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). Zowel [betrokkene 4] als [betrokkene 1] hadden ander werk. [verdachte] ' salaris moest verhoogd worden. Het klopt dat [verdachte] € 3.500 boven op zijn salaris heeft ontvangen. Het behoorde niet tot het CAO-loon. [betrokkene 4] en [betrokkene 1] mochten en konden niet op de personeelslijst worden opgenomen, omdat beiden niet daadwerkelijk werkten voor de stichting [A] . Ik wist wel dat [betrokkene 1] en [betrokkene 4] op papier waren aangenomen en dat de betalingen op de bankrekeningen van [verdachte] gestort werden. Dit was een methode om het salaris van [verdachte] op te hogen. De data waren flauwekul. Door de uitbetaling van de € 3.500 aan [verdachte] op deze wijze te doen wordt het geld betaald uit de FRE’s.
(...)
15. Verklaring [verdachte] , wonende te [woonplaats] , proces-verbaal van verhoor van een verdachte, dossiernummer 45439, codenummer V01-03:
Zowel de MR als het managementteam heeft om mijn terugkeer verzocht. Ik werd eind mei gebeld door [betrokkene 6] . [betrokkene 6] gaf mij aan dat ik mijn eisen kon aangeven. Ik heb toen aangegeven dat ik terug wilde komen met behoud van salaris en een extra vergoeding van € 3500,-. Dit bedrag is nergens op gebaseerd. Ik had graag een andere vorm gehad maar dat is ons niet gelukt. Niemand heeft gezien hoe dit uit het vermogen betaald moest worden. Het ging om een ton en we zagen geen andere oplossing. Het had inderdaad uit het materiële budget betaald moeten worden. Er was kennelijk ruimte in de fre’s en daar is waarschijnlijk een kokervisie geweest. De school is daar wel beter van geworden, echter niet geheel op juiste wijze. De handtekening onder D-053 is van mij.
(...)
17. Verklaring van [betrokkene 5] , wonende te [woonplaats] , proces-verbaal van verhoor van een verdachte, dossiernummer 45439, codenummer V02-01:
Aan D-019 ligt een afspraak ten grondslag. De uitbetaling heb ik gerealiseerd door de WTF achteraf te verhogen. Op deze manier is er al ruim € 8.000 uitbetaald, vervolgens zijn zijn zoon en schoondochter opgevoerd als werknemer om de overige bedragen uit te kunnen betalen. Ik heb dit gedaan in het financieel belang van de school. Technisch was het niet mogelijk om het bedrag via [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) zelf uit te betalen omdat hij al op zijn maximum stond. We hadden Fre’s over en wij hebben [betrokkene 4] en [betrokkene 1] benoemd om te voorkomen dat de overblijvende Fre’s terug moesten naar het ministerie. We hebben naar eer en geweten voor deze oplossing gekozen. Het kon wel op een andere manier, maar dan hadden we geld uit een ander potje (bijvoorbeeld het materiële budget) moeten halen.
(...)
19. Een notitie van DB- [A] , d.d. 22 juni 2006, gericht aan [betrokkene 5] , afkomstig van en ondertekend door [betrokkene 7] , voorzitter en [betrokkene 6] , penningmeester, bijlage D-060:
Nu de algemeen directeur [verdachte] afscheid neemt na een dienstverband van 9 jaar bij [A] , heeft het DB besloten (13 juni 2006) om [verdachte] gezien zijn verdiensten voor [A] een substantieel afscheidscadeau te geven in de vorm van een prestatiebeloning van € 15000,- (netto).
Over betaling is overleg geweest met de financieel directeur (BK). Het moet passen binnen de financiële regels (bruteren?) en zal betaald worden uit de FRE’s en de verzilveringsmiddelen (mengvorm). De verdeling zal nog worden bezien door BK en worden terug gemeld aan de penningmeester.
(...)
35. Verklaring [verdachte] , proces-verbaal van verhoor van een verdachte dossiernummer 45439, codenummer V01-04:
(...) De constructie is door mij niet bedacht ( [betrokkene 6] en [betrokkene 5] ) maar is wel mede namens mij uitgevoerd. Je kunt niet anders betalen dan via het CASO-systeem. Daar kan achter gezet worden “op kas”. Deze bedragen worden dan niet uitbetaald aan het personeelslid, maar komen op kas te staan. Ik heb toen aan Ben gevraagd of hij salaris op kas heeft laten uitbetalen. Hij heeft het mij toen uitgelegd. Het wordt op een tijdelijke tussenrekening geboekt en later alsnog uitbetaald of het gaat terug naar OCW en wij krijgen dan de fre’s weer bij tegoed opgeteld.
(...)
67. Verklaring [getuige 1] e.v. [C] , proces-verbaal van verhoor van een getuige, dossiernummer 45439, codenummer G07-01:
Eigenlijk is het CASO de salarisadministratie, de feitelijke salarisbetalingen. Aan het begin van het schooljaar kreeg je het aantal fre’s toegekend die maandelijks als voorschot werden uitbetaald. De school kreeg het geld overgemaakt die vervolgens zelf verantwoordelijk was voor de doorbetaling aan het personeel, belasting, pensioen etc.”
2.3
Art. 326, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4
Het oordeel van het Hof dat de Stichting [A] het Ministerie van OCW door de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen heeft bewogen “tot afgifte” van geldbedragen is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat door het Ministerie van OCW te verstrekken geldbedragen reeds aan het begin van het jaar aan de Stichting werden toegekend en maandelijks als voorschot werden uitbetaald, alsmede dat het Hof heeft vastgesteld dat de Stichting, om te voorkomen dat het die voorschotten moest terugbetalen, het Ministerie van OCW in strijd met de waarheid heeft voorgehouden dat sprake was van een viertal dienstverbanden met de in de bewezenverklaring genoemde personen. Zonder nadere motivering, die het Hof niet heeft gegeven, is niet begrijpelijk het oordeel van het Hof dat het aldus ontkomen aan een verplichting tot terugbetaling van die inschuld, kan worden aangemerkt als het bewegen “tot afgifte” van geldbedragen.
2.5
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige middelen

Het eerste en het derde middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Het vierde middel behoeft geen bespreking.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2019.