Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de verwijzing in de proceskosten heeft het Hof in de bestreden uitspraak het volgende overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 315.735,38, bestaande uit een bedrag van € 308.235,28 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding. Verder heeft de benadeelde partij vergoeding van proceskosten gevorderd van € 2.500,-.
De gehele schadevordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. Ook de gevorderde proceskosten zijn niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering en voor de gevorderde proceskosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het betreft immateriële schade die het hof vaststelt op het gevorderde bedrag van € 7.500,- minus de navolgende kosten waarbij de bijlagen verwijzen naar de bijlagen bij het voegingsformulier:
- contributies Taekwondo (“Voor de mentale kracht en zelfvertrouwen”) bestaande uit een bedrag van (€ 65,- + € 25,- + € 140,- =) € 230,- (bijlage A);
- factuur Park Hotel (“Weekend weg met het hele gezin om met elkaar te praten en ontspanning”) bestaande uit een bedrag van € 1.438,80 (bijlage B);
- factuur MBDE BV (“camera installeren voor veilig gevoel”) bestaande uit een bedrag van (€ 1.702,17 + € 375,64 =) € 2.077,81 (bijlage C).
Het hof is van oordeel dat voormelde kosten niet als immateriële schade kunnen worden aangemerkt zodat als toe te kennen immateriële schadevergoeding een bedrag wordt toegewezen van ( € 7.500,- -/- € 230,- -/- € 1.438,80 -/- € 2.077,81 =) €3.753,39, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2015.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien onder meer niet op eenvoudige wijze vast te stellen is het rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de overige gevorderde schade. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
(...)
Proceskosten
In het voegingsformulier heeft de benadeelde partij aan proceskosten een bedrag van € 2.500,- gevorderd. De benadeelde partij heeft bij deze vordering in hoger beroep gepersisteerd en heeft niet de proceskosten in hoger beroep gevorderd.
Het hof stelt voorop dat uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken. Anders dan gevorderd stelt het hof de proceskosten vast overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven waarbij krachtens tarief VI (tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 195.000,- tot € 390.000,-) ieder punt wordt gewaardeerd op € 2.000,-.
Voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg kent het hof telkens een punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van ( 2 x € 2.000,- =) € 4.000,-.”