ECLI:NL:HR:2019:184

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
18/02188
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en verzoek om wraking in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 april 2018, met nummer 15/8464 WIA. De zaak betreft een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genomen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is voornamelijk omdat de belanghebbende klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, en de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft de belanghebbende een verzoek om wraking ingediend, dat op 1 februari 2019 door de Hoge Raad is behandeld. Dit verzoek is buiten behandeling gesteld in een eerdere beslissing (ECLI:NL:HR:2019:145). De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 8 maart 2019.

Uitspraak

8 maart 2019
Nr. 18/02188
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 4 april 2018, nr. 15/8464 WIA, betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur‑Generaal – het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk verklaren.
Belanghebbende heeft daarenboven een verzoek om wraking ingediend.
Bij beslissing van 1 februari 2019, nr. 19/00157 tot en met 19/00163, ECLI:NL:HR:2019:145, is het verzoek tot wraking buiten behandeling gesteld.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2019.