Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 2 augustus 2018 is gewezen. De verdachte, geboren in 2000, is aangeklaagd voor diefstal van goederen uit een auto en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg. De feiten van de zaak zijn dat de verdachte tijdens de aanhouding een politieambtenaar heeft verwond, wat resulteerde in pijnlijke knieklachten en schaafwonden. De verdediging heeft aangevoerd dat de bewezenverklaarde 'schaafwonden op de rechterknie' niet uit het bewijs blijkt en dat de 'pijnlijke knie' niet kan worden aangemerkt als lichamelijk letsel volgens artikel 181.1 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 november 2019 geoordeeld dat het middel van cassatie niet kan leiden tot vernietiging van het arrest van het Gerechtshof. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het beroep is derhalve verworpen, en het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.