Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was schuldig verklaard door de Kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam voor het niet voldoende zorg dragen voor een gevaarlijk huisdier, in dit geval een hond die een andere hond had aangevallen en gebeten. De Kantonrechter had geen straf opgelegd, maar wel een schadevergoedingsmaatregel van € 5.432,80 aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De verdachte stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak, maar het Hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep op basis van artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de uitspraak van de Kantonrechter als einduitspraak moest worden aangemerkt, en dat de verdachte wel degelijk ontvankelijk was in haar hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.