Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1983, die werd beschuldigd van schuldheling van een caravan, zoals omschreven in artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht. De centrale vraag was of de verdachte in voldoende mate had voldaan aan zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van de caravan, en of hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid had gehandeld, wat vereist is voor schuldheling.
Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien het middel geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee het arrest van het Gerechtshof werd bekrachtigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de onderzoeksplicht van verdachten in strafzaken en de criteria die gelden voor het vaststellen van schuldheling.