Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“tweede cumulatief/alternatief:
hij op 8 december 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht meermalen met vuisten in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
en
derde cumulatief/alternatief subsidiair:
hij op 8 december 2013 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht meermalen met een gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.”
2.2.1Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal (…) van 8 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de verklaring van de verdachte [verdachte] .
Nadat ik, verbalisant [verbalisant 2] de verdachte ter zake had ingelicht, namelijk dat hij ervan wordt verdacht dat hij de afgelopen nacht (het hof begrijpt: 8 december 2013) betrokken is geweest bij een vechtpartij waarbij een man gewond is geraakt, verklaarde hij mij:
Ik wilde de man weg houden bij [betrokkene 1] . Vervolgens krijg ik een stomp van de man op mijn lip.
Opmerking: Wij, verbalisanten, zagen dat er een snee in de lip van de verdachte zit.
Ik schrok hiervan, de man sloeg mij zonder reden. Uit mijn reactie sloeg ik de man, maar ik weet niet waar ik hem geraakt heb. Het was volgens mij wel boven zijn borst. Ik sloeg hem twee keer met mijn vuisten. Ik heb pijn in mijn rechter pols dus ik zal hem wel geraakt hebben.
Wij, verbalisanten, zagen dat de rechterpols van de verdachte opgezwollen is.
2. Een proces-verbaal (…) van 8 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van een en/of meer verbalisanten:
Op 8 december 2013 omstreeks 04:10 uur hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Ter hoogte van de Herengracht [...] (het hof begrijpt: de Herengracht te Amsterdam) zat een persoon op de grond. Deze persoon bleek later te zijn genaamd: [slachtoffer] .
[slachtoffer] verklaarde mij (het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 5] ) onder andere het volgende:
Ik ben geslagen in mijn gezicht. Ik heb pijn aan mijn linkeroog.
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , zag veel bloed ter hoogte van [slachtoffer] zijn linker oog.
3. Een proces-verbaal (…) van 8 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de verklaring van de verdachte [betrokkene 1] .
Vervolgens greep hij (het hof begrijpt: de aangever [slachtoffer] ) mijn haar en trok mij naar beneden. [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) kwam er tussen. Hij (het hof begrijpt: de aangever voornoemd) liet mij los. Ik zag vervolgens dat er bloed op mijn hemd zat.
4. Een geschrift, zijnde een medische indicatie aanvraag geneeskundige van 13 februari 2014, voor zover inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer] , betrokken bij een voorval op 8 december 2013, opgemaakt door B. van den Steen, SEH-arts op 26 februari 2013 (het hof begrijpt: 2014) (…).
Dit geschrift houdt als medische informatie in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Breuk van aangezichtsbot. Beschadiging van hoornvlies oog. Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Ja.”
2.2.2Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering onder meer het volgende overwogen:
“Overwegingen van het hof omtrent de vaststelling van feiten en omstandigheden
Vooropgesteld wordt dat de verklaring van de aangever [slachtoffer] en de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 1] (hierna ook: [betrokkene 1] ) omtrent de toedracht van hetgeen op 8 december 2013 rond 04:00 uur op de Herengracht heeft plaatsgevonden zeer uiteenlopen en dat behalve een geneeskundige verklaring omtrent het letsel van de aangever en een enkele getuigenverklaring objectieve bewijsmiddelen niet in het dossier aanwezig zijn. De verklaring van de getuige [getuige], een taxichauffeur, houdt niet meer in - kort samengevat - dan dat hij zich op 8 december 2013 omstreeks 04:00 uur op de Herengracht te Amsterdam bevond en daar zag dat twee jongens een man vasthielden, wiens gezicht onder het bloed zat. Deze verklaring houdt niets in omtrent enig handgemeen dat daar zou hebben plaatsgevonden.
Het Hof leidt voorts uit het dossier af dat de verdachte op 8 december 2013 om 04:05 uur op het Rembrandtplein te Amsterdam is aangehouden en ter plaatse is voorgeleid, waarna hij is overgebracht naar het politiebureau. [betrokkene 1] is iets later om 04:13 uur aangehouden op de Herengracht en na voorgeleiding aldaar eveneens overgebracht naar het politiebureau. Uitgesloten moet worden dat de verdachte en [betrokkene 1] de gelegenheid hebben gehad onderling af te stemmen wat zij bij de politie zouden gaan verklaren. Nu de verklaringen van de verdachte en [betrokkene 1] consistent en eensluidend zijn, zowel op detailniveau als op essentiële onderdelen, acht het hof deze verklaringen betrouwbaar en zal het hof bij de vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden daarvan uit gaan.
Feiten en omstandigheden
Op 8 december 2013 omstreeks 04:00 uur wilde de bestuurder van de auto waarin zich de verdachte en [betrokkene 1] bevonden parkeren op een vrijgekomen plaats op de Herengracht in Amsterdam. Om te kunnen parkeren moesten de auto’s die daarachter stonden een stukje achteruit rijden. De aangever, die met zijn auto als tweede in de rij stond, weigerde dit. [betrokkene 1] is op de vrijgekomen parkeerplaats gaan staan om deze vrij te houden. De aangever reed vervolgens met zijn auto deze parkeerplaats op en heeft daarbij [betrokkene 1] geraakt. Nadat de aangever uit zijn auto was gestapt, heeft [betrokkene 1] hem op zijn gedrag aangesproken, waarna er een woordenwisseling en enig geduw en getrek tussen beiden ontstond. De verdachte is erbij gekomen en heeft van de aangever een stomp tegen zijn lip gekregen. [betrokkene 1] werd door de aangever bij zijn (rasta)haren gepakt en met zijn hoofd naar beneden getrokken. De verdachte heeft naar eigen zeggen de aangever tweemaal met zijn vuisten boven de borst tegen het lichaam gestompt. Toen de aangever [betrokkene 1] na enkele minuten losliet, zag deze dat er bloed op zijn hemd zat. Vervolgens is de auto waarin de verdachte en [betrokkene 1] waren gekomen weggereden en is ook de verdachte weggegaan. Uiteindelijk heeft de politie [betrokkene 1] en de aangever op de Herengracht aangetroffen, terwijl zij beiden het (rasta)haar van [betrokkene 1] vasthielden.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer] weg wilde houden bij [betrokkene 1] , toen er tussen deze beiden duw- en trekwerk ontstond. Toen hij van de aangever een stomp op zijn lip kreeg - verbalisanten hebben een snee in de lip van de verdachte waargenomen - schrok hij en sloeg hij de man twee maal met zijn vuisten, boven de borst. Van dit slaan had de verdachte daarna pijn in zijn pols. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij toen de aangever - na hem aan zijn rastaharen met zijn hoofd naar beneden te hebben getrokken - weer losliet, zag dat er bloed op zijn hemd zat. Uit deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat de verdachte toen en daar de aangever met (aanzienlijke) kracht tweemaal met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, waardoor de aangever een breuk van het aangezichtsbot en een beschadiging van het hoornvlies heeft opgelopen, welk letsel gepaard ging met bloedverlies.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte gelet op de aard en omstandigheden van zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat het hoofd, in het bijzonder het gezicht, een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat de kans op ernstig (zwaar) letsel aanmerkelijk te achten is, indien daartegen met aanzienlijke kracht geweld wordt uitgeoefend. Het hof acht dan ook bewezen dat het opzet van de verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.”