ECLI:NL:HR:2019:1781
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de bevoegdheid van de inspecteur tot naheffing van belasting na ambtshalve teruggaaf
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft de vraag of de inspecteur bevoegd is om belasting na te heffen na een ambtshalve teruggaaf van belasting, in het bijzonder in het licht van de artikelen 20 en 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2018, waartegen cassatie werd ingesteld, had betrekking op naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende waren opgelegd voor de jaren 2008 tot en met 2011.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat berustte op de opvatting dat teruggegeven belasting op grond van artikel 65 AWR alleen kan worden nageheven indien deze teruggaaf in strijd is met het beleid van de Belastingdienst, faalt. De Hoge Raad verduidelijkte dat artikel 20 AWR de inspecteur de mogelijkheid biedt om te weinig betaalde belasting na te heffen, maar niet om teruggegeven bedragen te herzien als deze teruggaaf niet heeft geleid tot te weinig belastingbetaling. Dit geldt ook als de teruggaaf is verleend op basis van artikel 65 AWR, maar niet in overeenstemming met het beleid van de Belastingdienst.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.920 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de Staatssecretaris van Financiën is tevens een griffierecht van € 519 opgelegd.