ECLI:NL:HR:2019:1781

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
19/00471
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bevoegdheid van de inspecteur tot naheffing van belasting na ambtshalve teruggaaf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft de vraag of de inspecteur bevoegd is om belasting na te heffen na een ambtshalve teruggaaf van belasting, in het bijzonder in het licht van de artikelen 20 en 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2018, waartegen cassatie werd ingesteld, had betrekking op naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende waren opgelegd voor de jaren 2008 tot en met 2011.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat berustte op de opvatting dat teruggegeven belasting op grond van artikel 65 AWR alleen kan worden nageheven indien deze teruggaaf in strijd is met het beleid van de Belastingdienst, faalt. De Hoge Raad verduidelijkte dat artikel 20 AWR de inspecteur de mogelijkheid biedt om te weinig betaalde belasting na te heffen, maar niet om teruggegeven bedragen te herzien als deze teruggaaf niet heeft geleid tot te weinig belastingbetaling. Dit geldt ook als de teruggaaf is verleend op basis van artikel 65 AWR, maar niet in overeenstemming met het beleid van de Belastingdienst.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.920 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de Staatssecretaris van Financiën is tevens een griffierecht van € 519 opgelegd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00471
Datum15 november 2019
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2018, nrs. 17/00579 tot en met 17/00581, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 16/4214 tot met BRE 16/4216) betreffende aan belanghebbende over tijdvakken in de jaren 2008 tot en met 2011 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 september 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:948).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel berust op de opvatting dat belasting die op de voet van artikel 65 AWR is teruggegeven, op grond van artikel 20 AWR kan worden nageheven uitsluitend omdat de belasting is teruggegeven in strijd met het beleid zoals neergelegd in het Besluit ambtshalve verminderen of teruggeven [1] .
2.2
Het middel faalt. Artikel 20 AWR strekt ertoe dat de inspecteur te weinig betaalde belasting kan naheffen die op aangifte behoorde te worden voldaan of afgedragen. Deze bepaling biedt de inspecteur niet de mogelijkheid om teruggegeven bedragen aan belasting na te heffen indien een teruggaaf niet ertoe heeft geleid dat te weinig belasting is betaald. Dat geldt ook indien de teruggaaf is verleend op de voet van artikel 65 AWR maar niet in overeenstemming is met het door de Belastingdienst bij de toepassing van dat artikel gehanteerde beleid.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.920 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 519.

Voetnoten

1.Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 december 2010, nr. DGB2010/6799M, Stcrt. 2010, 20999 (oud).