Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 23 juni 2017 werd uitgesproken. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij een ernstige strafzaak waarin hij werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld. De feiten omvatten het lokken van vermoedelijke woninginbrekers naar de woning van een medeverdachte, waarna deze werden vastgebonden, met vuurwapens werden bedreigd, geslagen en getrapt, en hun zakken werden leeggehaald. De Hoge Raad heeft op 12 november 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte zelf. De advocaat van de verdachte, G.J.P.M. Mooren, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren naar drie jaren en tien maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.