Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat R.B. Milo. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 53 kilo hennep en het verwerken en bewerken van een groot aantal hennepplanten in zijn coffeeshop. De vraag die aan de orde was, was of het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de ontnemingsvordering wegens schending van het vertrouwensbeginsel, gelet op een brief van de burgemeester. Daarnaast werd de vraag gesteld of alle uit (gedoogde) softdrugshandel verkregen inkomsten als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de middelen geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef.