Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het ten verkoop in voorraad hebben van ivoor van de Afrikaanse olifant, wat in strijd is met de Flora- en faunawet. De Hoge Raad diende zich te buigen over de vraag of het verbod op het voorhanden hebben van ivoor van de Afrikaanse olifant onder een minst bezwarend regime valt, of dat er sprake is van een zwaarder regime, afhankelijk van de populatie waar het ivoor vandaan komt. Daarnaast werden klachten behandeld die verband hielden met de verwerping van verweren omtrent EG-certificaten die met het ivoor te maken hebben. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.