Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 7 maart 2018 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1953. De verdachte was veroordeeld voor het meermalen in bezit hebben van dierenporno. In het cassatieberoep werden klachten geuit over de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte en over de onvoldoende respons op de verzoeken met betrekking tot de strafmaat. De Hoge Raad heeft op 5 februari 2019 geoordeeld dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.