Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2018. De verdachte, geboren in 1975, was betrokken bij het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van harddrugs, specifiek XTC, door de bodem van een koffer te vullen met pakketjes. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een beroep in cassatie dat was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat V.A. Groeneveld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad beoordeelde het middel van cassatie en oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.