Uitspraak
zetelende te Den Haag,
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale en in het incidentele beroep
.
4.Beslissing
1 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2019 uitspraak gedaan over de uitlevering van een Bulgaarse nationaliteit, die in Nederland woont, aan Turkije. De zaak betreft de vraag of de Staat der Nederlanden, na een uitleveringsverzoek van Turkije, voldoende heeft voldaan aan zijn informatieverplichting jegens Bulgarije, de lidstaat van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon, die in 2013 door een Turkse rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar en zes maanden wegens drugshandel, woont sinds 2014 met zijn gezin in Nederland. De Turkse autoriteiten hebben in 2016 om zijn uitlevering verzocht, maar de Bulgaarse autoriteiten hebben geen Europees Aanhoudingsbevel uitgevaardigd.
De rechtbank Rotterdam heeft de uitlevering in 2017 toelaatbaar verklaard, maar de opgeëiste persoon heeft in een procedure gevorderd dat de Staat hem niet zou uitleveren, met een beroep op het recht op eerbiediging van het gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het hof oordeelde dat er een inbreuk op het gezinsleven dreigt en dat de Staat niet voldoende informatie heeft verstrekt aan Bulgarije om een geïndividualiseerde beoordeling te maken.
De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad oordeelde dat de Staat niet alleen een standaardbrief had moeten sturen, maar specifieke informatie over de opgeëiste persoon en zijn gezinsomstandigheden had moeten geven. De informatieverplichting van de Staat is van belang om te waarborgen dat de rechten van de opgeëiste persoon onder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het EVRM worden gerespecteerd. De zaak zal nu opnieuw beoordeeld moeten worden door het gerechtshof, waarbij partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen aan te passen aan het arrest van de Hoge Raad.