ECLI:NL:HR:2019:1680

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
18/04740
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigeningsrecht en verplichting tot minnelijke verwerving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] q.q., in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde ex artikel 20 Onteigeningswet voor [betrokkene 1]. De zaak betreft een geschil over onteigeningsrecht, waarbij de verplichting van de onteigenaar om te trachten de te onteigenen onroerende zaken bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen centraal staat. De Hoge Raad verwijst naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2018, waartegen [eiser] q.q. cassatie heeft ingesteld. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. M.W. Scheltema, heeft een verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep, met toepassing van artikel 81 Wet RO. De Hoge Raad heeft de klachten die in het middel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat daarom geen nadere motivering vereist is.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiser] q.q. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/04740
Datum1 november 2019
ARREST
In de zaak van
[eiser] , in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde ex artikel 20 Onteigeningswet voor [betrokkene 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser] q.q.,
advocaat: mr. R.T. Wiegerink,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de Staat,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak C/10/552892/HA ZA 18-597 van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2018.
[eiser] q.q. heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. S.J.M. Bouwman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 Wet RO.
De advocaat van [eiser] q.q. heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [eiser] q.q. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] q.q. deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
1 november 2019.