ECLI:NL:HR:2019:1640

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
18/00733
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot heroïnehandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1971, was betrokken bij de invoer van 127 kg heroïne in Nederland, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdediging had verzocht om getuigen te horen die in Turkije verblijven, maar het Hof heeft dit verzoek afgewezen. Het Hof oordeelde dat het onaannemelijk was dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord konden worden, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden rondom de getuigen in Turkije. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en het beroep verworpen. De Hoge Raad overwoog dat de afwijzing van het getuigenverzoek niet onbegrijpelijk was en voldoende gemotiveerd. De verdediging had geen informatie verstrekt die zou aantonen dat de getuigen binnen afzienbare tijd gehoord konden worden, en de afhandeling van rechtshulpverzoeken aan Turkije zou lang duren. De Hoge Raad concludeerde dat het middel faalt en bevestigde de verwerping van het beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00733
Datum29 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 februari 2018, nummer 22/000954-13, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.A. Krikke, advocaat te Baarn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het op de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2018 door de verdediging gehandhaafde verzoek tot oproeping van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als getuigen.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
hij in of omstreeks de periode van 22 november tot en met 30 december 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 127,7 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 december 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 127,7 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft trachten te verschaffen, en
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- telefoongesprekken gevoerd en sms-berichten en faxberichten verzonden en/of ontvangen met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en vervoeren van een deklading met daarbij voornoemde handelshoeveelheid heroïne en
- ontmoetingen gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en vervoeren van een deklading met daarbij voornoemde handelshoeveelheid heroïne en
- documenten waaronder een bill of loading en certificaten betrekking hebbende op een deklading met daarbij voornoemde handelshoeveelheid heroïne voorhanden gehad en
- een container met nummer [...] en waarin de heroïne was verstopt met een schip laten vervoeren vanuit Iran via de Verenigde Arabische Emiraten naar Antwerpen en
- contacten onderhouden met het vervoersbedrijf [A] omtrent de aankomst en het verdere vervoer van de genoemde deklading met voornoemde handelshoeveelheid van Antwerpen naar Arnhem en
- één betaling verricht met betrekking tot het vervoer van voornoemde container.”
2.3
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een op 12 maart 2013 ingediende appelschriftuur, onder meer inhoudende:
“Ex artikel 410 SV. Verzoekt appellant voor de terechtzitting in hoger beroep de volgende getuigen op te roepen, opdat zij aldaar kunnen worden gehoord:
(...)
• [betrokkene 1] , adres bekend bij de Officier van Justitie/Turkse autoriteiten.
• [betrokkene 2] , adres bekend bij de Officier van Justitie/Turkse autoriteiten.
(...)
• [betrokkene 3] , adres bekend bij de Officier van Justitie/Turkse autoriteiten.
• [betrokkene 4] , adres bekend bij de Officier van Justitie/Turkse autoriteiten.
(...)
Ook worden vanuit Turkije een aantal namen genoemd van personen die als organisatoren en/of afzenders van de drugs kunnen worden aangemerkt. Het gaat dan onder andere om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . (...) Er worden evenwel geen adressen en dergelijke van deze personen vermeld. Uiteraard zou ik deze personen graag horen, omdat zij kunnen bevestigen dat cliënt geen wetenschap heeft gehad van de drugs en dan ook niet bij de organisatie van het transport betrokken is geweest.
(...)
Het is derhalve in het belang van de verdediging om zelf vragen te kunnen stellen aan deze getuigen. Indien gewenst, zal een nadere motivering van de opgegeven getuigen volgen.”
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2015, onder meer inhoudende:
“De raadsman geeft op dat de verdachte van oordeel is ten onrechte te zijn veroordeeld en dat hij daartoe een aantal getuigen wil horen.
De raadsman deelt namens de verdachte het volgende mede:
Ik handhaaf hetgeen ik in mijn appelmemorie heb vermeld. Er is kennelijk iets gebeurd vanuit de afzender waar mijn cliënt geen weet van had. De verdediging is heel erg op zoek naar hetgeen aan de Turkse kant is gebeurd om te kunnen onderbouwen dat cliënt te goeder trouw is geweest. Hij had een eerlijke groenten- en fruithandel. De Turkse autoriteiten hebben bepaalde informatie aan de Nederlandse overheid gegeven. De verdediging wil de betrouwbaarheid van die informatie kunnen toetsen. Daarom wil de verdediging (...) [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , (...) [betrokkene 3] en [betrokkene 4] horen. Dit zijn allemaal mensen die volgens de Turkse autoriteiten op een of andere manier betrokken zouden zijn geweest bij het verschepen dan wel het leveren van de partij drugs. De verdediging wil achterhalen wat de intentie was van deze mensen, wat dan de eventuele contacten met cliënt zouden zijn geweest en wat dan de eventuele wetenschap van cliënt zou zijn geweest.
(...)
De raadsman begrijpt dat het lastig is dat de getuigen in het buitenland verblijven, maar is het er niet mee eens dat ze daarom maar niet gehoord moeten worden. Als deze getuigen in Nederland zouden hebben gewoond, zouden ze wel gehoord worden.
(...)
Het hof onderbreekt vervolgens wederom het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek om 14:58 uur hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof een aantal getuigen heeft afgewezen en een aantal heeft toegewezen.
(...)
- Het verzoek om [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als getuigen te horen zal worden toegewezen.
De zaak zal naar de raadsheer-commissaris worden verwezen teneinde deze getuigen ten overstaan van de raadsheer-commissaris en in aanwezigheid van de raadsman te horen. Indien de getuigen zich in het buitenland bevinden zal het verhoor bij voorkeur via een videoverbinding plaatsvinden.
(...)
Het gerechtshof, gehoord de raadsman en de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek voor onbepaalde tijd.
verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof teneinde de volgende getuigen te horen (na adresverificatie door het openbaar ministerie):
- [betrokkene 1] ;
- [betrokkene 2] ;
- [betrokkene 3] ;
- [betrokkene 4] .”
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2015, onder meer inhoudende:
“De voorzitter maakt melding van een e-mailbericht van mr. N. Goosen, griffier van het Kabinet raadsheer-commissaris, d.d. 11 juni 2015, waarin staat vermeld dat het rechtshulpverzoek begin april 2015 is ingediend bij het Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: IRC) en dat er veelvuldig contact is geweest met het IRC omdat er maar beperkt gegevens beschikbaar zijn over de getuigen.
Op de vraag van de voorzitter of de raadsman meer informatie kan verschaffen over deze getuigen, antwoordt de raadsman dat hij uitgaat van hetgeen staat vermeld in het proces-verbaal waarin deze getuigen worden genoemd en geen nadere informatie heeft. Voorts benadrukt de raadsman dat het voor de verdediging heel belangrijke getuigen zijn en dat er uiterste inspanning moet worden geleverd om deze getuigen te vinden. De raadsman merkt op dat de verdachte altijd heeft volgehouden dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Mochten de getuigen niet kunnen worden gevonden dan verzoekt de verdediging om de verbalisanten als getuigen te horen.”
(iv) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2015, onder meer inhoudende:
“De voorzitter deelt mede:
Op 21 september jl. is een rechtshulpverzoek door het Internationaal Rechtshulp Centrum naar Turkije verzonden. In een eerder stadium was het nog niet mogelijk om het verzoek te verzenden, omdat Turkije meer gegevens nodig had. Die gegevens zijn getraceerd en het verzoek ligt thans in Turkije. Op dit moment is het hof in afwachting van een reactie op het verzoek. Persisteert de verdediging nog steeds bij de getuigenverzoeken?
De raadsman deelt mede dat de verdediging persisteert bij het horen van de verzochte getuigen.”
(v) een door de Raadsheer-Commissaris opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2017, inhoudende:
“De raadsheer-commissaris constateert:
Ter terechtzitting van 30 januari 2015 is door het Gerechtshof Den Haag op verzoek van de verdediging de beslissing genomen de zaak naar ondergetekende terug te verwijzen, teneinde als getuigen te horen: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Hiertoe is op 22 oktober 2015 een rechtshulpverzoek uitgegaan naar de Turkse autoriteiten, onder lurisnummer: KLR-U-2015 015 925.
De raadsheer-commissaris heeft kennis genomen van de uitvoeringsstukken van de Turkse autoriteiten d.d. 29 april 2016 en 9 maart 2017.
Uit de uitvoeringsstukken d.d. 29 april 2016 komt naar voren dat getuige [betrokkene 2] zich niet bevond op het opgegeven adres. Voorts blijkt uit de stukken dat deze getuige niet kon worden aangehouden, ondanks dat door meer dan één rechtbank in Turkije een bevel daartoe was uitgevaardigd.
Uit de uitvoeringsstukken d.d. 9 maart 2017 komt naar voren dat de politiemedewerkers van de afdeling KOM in het district Yüksekova onderzoek hebben gedaan naar de woon- of verblijfplaatsen van de overige voornoemde getuigen. Ten aanzien van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] is gebleken dat zij zich in detentie bevinden in Hakkari, in het district Yüksekova. [betrokkene 4] bleek te zijn verhuisd, naar verluidt vanwege recente terreuraanslagen in het district Yüksekova.
Naar aanleiding van voormelde berichtgeving uit Turkije, heeft de raadsheer-commissaris, -door tussenkomst van het internationaal rechtshulpcentrum- inlichtingen ingewonnen bij de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, betreffende de mogelijkheden om deze getuigen te kunnen (doen) horen in Turkije.
Uit de informatie van de AIRS komt naar voren dat waar de rechtshulprelatie de laatste tijd al precair was, de liason officer thans door de recente ontwikkelingen in Turkije ook zijn netwerk aldaar is kwijtgeraakt. Zo rechtshulpverzoeken in de huidige situatie al doorgang kunnen vinden, zal de afhandeling daarvan naar verwachting lang duren, aldus het AIRS.
De raadsheer-commissaris stelt vast dat het bij deze stand van zaken onaannemelijk is dat voornoemde getuigen binnen aanvaardbare termijn ten overstaan van de raadsheer-commissaris een verklaring kunnen afleggen en stelt het dossier ter beschikking ter appointering.”
(vi) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2018, onder meer inhoudende:
“Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt de raadsman mede:
(...)
Het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 11 april 2017 heb ik ontvangen. De conclusie die de raadsheer-commissaris trekt, heeft mij verbaasd. Ik lees niet terug dat de te horen getuigen totaal onvindbaar zijn, ik lees zelfs dat twee van hen gedetineerd zitten in Turkije. Verondersteld mag worden dat die twee getuigen zonder al te veel moeite gevonden kunnen worden. Na de coupe in Turkije is het wellicht een onrustige periode geweest, maar inmiddels valt te verwachten dat er weer een liaison traject opgezet wordt.
Concluderend heb ik dus bezwaar tegen zowel de conclusie van de raadsheer-commissaris als tegen de omstandigheid dat vervolgens, sinds april 2017, niets is ondernomen met betrekking tot het horen van de getuigen. Ik persisteer derhalve bij het verzoek de getuigen te horen.
De verdediging heeft geen nadere (verblijfs)informatie over deze getuigen.
(...)
Op een vraag van de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede dat hij geen informatie heeft over of er nog op enige wijze actie is ondernomen sinds de raadsheer-commissaris zijn proces-verbaal schreef.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Gelet op het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris en op hetgeen door de verdediging ter terechtzitting van heden is aangevoerd, alsmede het tijdsverloop sinds het hof de getuigenverzoeken heeft toegewezen, acht het hof het thans onaannemelijk dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord kunnen worden. Het verzoek van de raadsman wordt afgewezen.”
2.4
Het Hof heeft het eerder toegewezen en door de verdediging gehandhaafde verzoek tot oproeping van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als getuigen op de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2018 alsnog afgewezen op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Dat oordeel - waarbij het Hof heeft betrokken (i) de hiervoor in 2.3 onder (v) weergegeven inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van de Raadsheer‑Commissaris, (ii) hetgeen door de verdediging op voormelde terechtzitting is aangevoerd, en (iii) het tijdsverloop sinds het getuigenverzoek is toegewezen op de terechtzitting in hoger beroep van 30 januari 2015 - is niet onbegrijpelijk, en toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het gaat om getuigen die in Turkije verblijven, dat de verdediging geen informatie heeft verschaft waaruit zou kunnen blijken dat deze getuigen binnen afzienbare tijd wel zouden kunnen worden gehoord, en dat uit informatie van de AIRS van na 9 maart 2017 naar voren is gekomen dat de afhandeling van rechtshulpverzoeken aan Turkije, zo zij al doorgang kunnen vinden, lang zal duren.
2.5
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 oktober 2019.