Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beoordeling van de schriftuur van de benadeelde partij
4.Beslissing
29 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1987. Het beroep is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door advocaat R.I. Takens, heeft wel een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of de verdachte ontvankelijk is in het cassatieberoep. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ook de schriftuur van de benadeelde partij beoordeeld. Omdat de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het cassatieberoep, blijft de schriftuur van de benadeelde partij onbesproken. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, wat betekent dat het cassatieberoep niet verder in behandeling wordt genomen.