Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
Het derde middel faalt ook.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [X] B.V. en de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de vraag of de pseudo-eindheffing hoog loon, zoals geregeld in artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964, in strijd is met het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie. De belanghebbende, een financiële holding, had in 2012 een werknemer in dienst die in Oostenrijk woonde en meer dan € 150.000 aan loon ontving. De belanghebbende had over het tijdvak maart 2013 loonheffing afgedragen op basis van de crisisheffing, die van toepassing is op hoge lonen. De Rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, met de overweging dat er sprake was van een geheel binnenlandse situatie en dat de crisisheffing niet onder het toepassingsbereik van het Unierecht viel.
In cassatie heeft de Hoge Raad de beoordeling van de Rechtbank bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de artikelen 45 tot en met 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet van toepassing zijn, omdat de regeling van artikel 32bd Wet LB geen onderscheid maakt naar nationaliteit of woonplaats van werknemers. De Hoge Raad concludeerde dat de crisisheffing geen belemmering vormt voor het vrij verkeer van werknemers en dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet van toepassing is. De overige middelen van de belanghebbende werden eveneens verworpen, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, zonder veroordeling in de proceskosten.