Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beoordeling van de middelen voor het overige
5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
6.Beslissing
8 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verstoring van een gemeenteraadsvergadering in Zeist door demonstranten, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk storen van een geoorloofde openbare vergadering (artikel 144 Sr) en het niet voldoen aan een vordering van een bevoegde ambtenaar om zich te verwijderen uit een voor de openbare dienst bestemd lokaal (artikel 139.1 Sr). De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gebogen over twee belangrijke juridische vragen: of een vordering gedaan door de griffier van de gemeenteraad kan worden aangemerkt als een vordering van de bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 139.1 Sr, en of de misdrijven waarvoor de verdachte is veroordeeld gelijksoortig moeten zijn aan de feiten waarvoor eerder een voorwaardelijke straf is opgelegd. De Hoge Raad concludeert dat de vordering van de griffier inderdaad als zodanig kan worden beschouwd en dat er geen eis is dat de misdrijven gelijksoortig moeten zijn. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de eerdere uitspraak van het Hof, waarbij ook wordt opgemerkt dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebrengt in dit geval.