ECLI:NL:HR:2019:13

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
16/06274
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstoring van een gemeenteraadsvergadering door demonstranten en de vraag naar de bevoegdheid van de griffier om een vordering te doen

In deze zaak gaat het om de verstoring van een gemeenteraadsvergadering in Zeist op 6 oktober 2015 door een groep demonstranten. De verdachte, geboren in 1987, heeft samen met anderen de vergadering opzettelijk verstoord door zich niet te verwijderen na herhaalde vorderingen van de griffier van de gemeenteraad. De Hoge Raad behandelt de vraag of de vordering van de griffier kan worden aangemerkt als een vordering van een bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 139, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de griffier, die met instemming van de burgemeester optrad, de vordering deed namens de gemeente als rechthebbende. De Hoge Raad verwerpt het beroep in cassatie, waarbij wordt opgemerkt dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebrengt in dit geval. De uitspraak van het Hof wordt bevestigd, en de verdachte blijft schuldig aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

8 januari 2019
Strafkamer
nr. S 16/06274
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 12 december 2016, nummer 21/007241-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het verweer heeft verworpen dat de vordering gedaan door de griffier van de gemeenteraad niet een vordering van de "bevoegde" ambtenaar als bedoeld in art. 139, eerste lid, Sr is.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 6 oktober 2015 te Zeist tezamen en in vereniging met anderen, in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten de vergaderzaal van de raadsvergadering van Gemeente Zeist, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met zijn mededaders niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar, aanstonds heeft verwijderd."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 7-8 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2015302493) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [betrokkene 1]
Ik doe aangifte namens de Gemeente Zeist. Ik ben hiertoe gerechtigd.
Op 6 oktober 2015 omstreeks 21.00 uur was er een raadsvergadering in het gemeentehuis aan Het Rond 1 te Zeist. Ik leidde deze vergadering als burgemeester van Zeist. Op de agenda stond onder andere het onderbrengen van uitgeprocedeerde asielzoekers op het terrein van detentiecentrum Zeist te Soesterberg.
Wij waren als gemeente op de hoogte van een lawaaidemonstratie die deze avond zou worden gehouden ter hoogte van het gemeentehuis Zeist, georganiseerd door het AAGU (Anarchistische Anti-deportatie Groep Utrecht). Deze demonstratie heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Wij hoorden en zagen dat de groep die demonstreerde op 6 oktober 2015 omstreeks 20.00 uur het plein voor het gemeentehuis verliet. Omstreeks 21.00 uur zag de beveiliger die deze avond dienst deed dat er tien personen uit vermoedelijk dezelfde groep de trap opliepen en plaats namen in de vergaderzaal. Ik zag dat er tien personen plaats namen op de publieke tribune.
Toen het onderwerp detentiecentrum ter sprake kwam, heb ik de groep het woord gelaten. Ik hoorde en zag dat een vrouw met grijs haar het woord nam. Nadat zij enige tijd aan het woord was geweest, verzocht ik de vrouw die het woord voerde haar relaas te staken. Ik hoorde dat zij dat niet deed. Ik hoorde dat de vrouw mij met harde stem antwoordde: "We gaan pas weg als de vergunning is ingetrokken". Ik zag dat er vier personen een groot zwart spandoek vasthielden met de tekst: "Sloop Kamp Zeist". Ik hoorde en zag dat deze vier het spandoek vasthielden en hard leuzen riepen waardoor ik mij niet meer verstaanbaar kon maken.
De griffier heeft de groep tot drie keer toe duidelijk gevorderd. Ik hoorde de griffier zeggen tot drie maal toe: "Wilt u de zaal verlaten". Ik zag dat de genoemde vijf personen hier niet aan voldeden en ik hoorde dat de genoemde vijf personen bleven roepen en zag dat zij het spandoek bleven vasthouden.
Gezien het herhaalde duidelijke niet-mis-te-verstane voor een ieder duidelijk hoorbare verzoek aan de groep om de zaal te verlaten, acht ik het duidelijk dat de opzet van genoemde personen was om de orde te verstoren. Zij gaven geen enkele indruk te willen vertrekken. Ik zag dat zij het spandoek bleven vasthouden en ik zag dat zij de zaal niet verlieten.
Doordat men hard riep, was het voor mij en de raadslieden onmogelijk ons verstaanbaar te maken en dus onmogelijk de vergadering voort te zetten. Ik zag dat genoemde vijf personen later door de politie werd aangehouden.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (als bijlage op pagina 11-12 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2015302493), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Op 6 oktober 2015 omstreeks 21.00 uur bevonden wij ons op de publieke tribune van het gemeentehuis in Zeist. Tijdens de raadsvergadering kwam het onderwerp over de bouwvergunning van Kamp Zeist ter sprake wat een punt was op de agenda. Wij zagen toen dat een vrouw, welke later [medeverdachte 1] bleek te heten, opstond van de publieke tribune en met luide stem begon te praten in de richting van de raad en de burgemeester. Wij hoorden haar zeggen dat zij het niet eens waren met de genomen beslissing en dat zij niet weg gingen voordat dit besluit teruggedraaid zou worden. Wij zagen dat er toen nog vier personen opstonden van de publieke tribune en dat deze personen een spandoek uitrolden en dit toonden in de richting van de raad en de burgemeester. Wij hoorden dat zij met luide stem begonnen te roepen: "Sloop Kamp Zeist" en dat zij dit achter elkaar bleven herhalen op luide toon waardoor de vergadering niet door kon gaan. Ik zag dat zij het spandoek omhoog hielden tijdens het roepen van hun leuzen en dat ze dit gedurende langere tijd vol bleven houden.
Wij hoorden dat de burgemeester de vergadering staakte en dat er meerdere malen aan de actievoerders gevraagd werd om de zaal te verlaten. Wij zagen dat zij de zaal niet uit gingen en dat zij bleven roepen.
Wij zagen dat er meerdere geüniformeerde collega's de raadszaal binnen kwamen. Ik, [verbalisant 2] zag en hoorde dat collega [verbalisant 3] aan mij vroeg om welke vijf personen het ging. Ik heb hierop de vijf personen aangewezen en ik zag dat deze vijf personen hierop één voor één de raadszaal uit werden begeleid door de geüniformeerde collega's. Wij zagen dat onze collega's de juiste vijf personen hebben aangehouden die ook daadwerkelijk de vergadering hebben verstoord.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (als bijlage op pagina 22-23 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2015302493), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op 6 oktober 2015 omstreeks 21.45 uur hield ik op locatie Het Rond 1 te Zeist als verdachte aan:
[verdachte] geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ."
2.2.3.
Het Hof heeft een door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer als volgt samengevat:
"Verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, omdat het verzoek, of de vordering voor zover daar sprake van zou zijn, niet is gedaan door een bevoegde ambtenaar. De burgemeester is de bevoegde ambtenaar. Uit de processtukken blijkt dat de griffier verzoeken heeft gedaan de zaal te verlaten. Niet is gebleken dat hij dat deed namens de burgemeester."
en op de volgende gronden verworpen:
"Een bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 139 van het Wetboek van Strafrecht is niet slechts hij die ambtenaar is in de zin van de Ambtenarenwet. Evenmin wordt het begrip ambtenaar begrensd door het bepaalde in artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel geeft voorbeelden (niet uitputtend) van personen die ook als ambtenaar in de zin van het Wetboek van Strafrecht moeten worden beschouwd. De bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 139 van het Wetboek van Strafrecht is degene die bevoegd is om in het voor de openbare dienst bestemde lokaal zijn wil te doen gelden tegenover degene die aldaar vertoeft. Gelet op de omstandigheden en het ogenblik waarop het verzoek door de griffier van de gemeenteraad is gedaan is duidelijk dat de griffier met instemming van de burgemeester en als bevoegde ambtenaar optrad."
2.3.
In cassatie zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 138, eerste lid, Sr:
"Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
- Art. 139, eerste lid, Sr:
"Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt, of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
- Art. 9 Gemeentewet:
"De burgemeester is voorzitter van de raad."
- Art. 26, eerste lid, Gemeentewet:
"De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken."
2.4.1.
De conceptredactie van de huidige art. 138 Sr (huisvredebreuk) en 139 Sr (lokaalvredebreuk), die uitgangspunt vormde voor de beraadslagingen van de Staatscommissie voor de zamenstelling van een Wetboek van Strafregt 1870/1876 (naar haar voorzitter ook Commissie De Wal geheten) die het oorspronkelijk regeringsontwerp van het Wetboek van Strafrecht heeft voorbereid, hield - kort gezegd en voor zover hier van belang - in dat voor huisvredebreuk vereist was een "vordering van den regthebbende" en voor lokaalvredebreuk een "vordering der ambtenaren aldaar werkzaam" (bijlage 78: art. 1-2).
Een der commissieleden (Pols) stelde voor "vordering van den regthebbende" te wijzigen in "vordering van of vanwege den regthebbende" omdat niet alleen de eigenaar/bewoner maar "ook de huisgasten, bedienden, enz. het [weren van de indringer] moeten kunnen vorderen met strafrechtelijk gevolg bij weigering". Tevens stelde hij voor om beide bepalingen te combineren en strafbaar te stellen het niet voldoen aan de "vordering van of vanwege den regthebbende". Hij lichtte dit voorstel als volgt toe: "een publiek kantoor (...) is 'van een ander' namelijk de Staat, de gemeente, enz., de vordering om te vertrekken door de ambtenaren gedaan geschiedt door of vanwege den regthebbende" (bijlage 78a).
Een ander commissielid (Modderman) stelde voor de conceptredactie te vervangen door de strafbaarstelling van het "wederregtelijk" in een woning of besloten lokaal binnendringen of vertoeven. Dit voorstel lichtte hij als volgt toe: "De regter weet ook zonder ons wel, dat wie bij dag de geopende voordeur of een publiek lokaal binnentreedt er 'wederregtelijk vertoeft' van 't oogenblik af dat hij nalaat het bevel om weg te gaan te gehoorzamen" (bijlage 78d).
Tijdens de beraadslagingen besloot de commissie met drie tegen twee stemmen de conceptredactie te handhaven, zij het dat het bij huisvredebreuk moest gaan om een "vordering van of vanwege den regthebbende" (notulen deel II, p. 233). Tijdens het verdere beraad over de formulering van lokaalvredebreuk werd de "vordering der ambtenaren aldaar werkzaam" gewijzigd in de "vordering van den bevoegden ambtenaar" (notulen deel II, p. 241/242). De notulen bevatten evenwel geen enkel aanknopingspunt die deze wijziging zou kunnen verklaren. Ook in de (parlementaire) stukken betreffende het verdere verloop van de totstandkoming van de huidige art. 138 en 139 Sr is zo een aanknopingspunt niet te vinden.
2.4.2.
Tegen deze achtergrond bezien moet worden aangenomen dat de woorden 'vordering van den "bevoegden" ambtenaar' in art. 139, eerste lid, Sr enkel tot uitdrukking brengen dat de vordering moet zijn gedaan vanwege de rechthebbende - bijvoorbeeld de Staat of de gemeente - van het voor de openbare dienst bestemde lokaal. Die vordering zal doorgaans worden gedaan door een aldaar werkzame ambtenaar, onder wie is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd (vgl. HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2599, NJ 2004/527).
2.5.
Gelet op het doel en de strekking van art. 139, eerste lid, Sr, zoals deze mede kunnen worden afgeleid uit hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is weergegeven, en in aanmerking genomen voorts dat het Hof heeft vastgesteld dat de griffier met instemming van de burgemeester optrad, waarin besloten ligt dat de griffier de vordering deed namens de gemeente als rechthebbende, geeft 's Hofs verwerping van het gevoerde verweer niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 139, eerste lid, Sr.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 januari 2019.