ECLI:NL:HR:2019:1599
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak belastingrecht inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] V.O.F. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een geschil over een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 augustus 2018, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld, maar zowel de Staatssecretaris als de Minister van Justitie en Veiligheid hebben verweerschriften ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door de Minister van Justitie en Veiligheid, heeft de Hoge Raad de middelen beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.