In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een hoger beroep dat was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op haar beurt betrekking had op besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, ingevolge de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad had op 10 april 2018 uitspraak gedaan in deze kwestie, met nummer 16/3872 WWB.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.