ECLI:NL:HR:2019:1577

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
18/01155
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arrest inzake informatieverstrekking bij renteswap en dwaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2019 een arrest uitgesproken, waarin enkele woorden in de rechtsoverwegingen zijn weggevallen. Dit betreft een zaak tussen ING Bank N.V. en een cliënt, waarbij het ging om de informatieverstrekking bij een renteswap en de vraag of er sprake was van dwaling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat in de rechtsoverwegingen fouten zijn gemaakt die eenvoudig hersteld konden worden op grond van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De advocaten van beide partijen zijn op de hoogte gesteld van het voornemen tot herstel en hebben geen bezwaar gemaakt. De Procureur-Generaal heeft geen aanvullend commentaar geleverd. Op 11 oktober 2019 heeft de Hoge Raad het arrest verbeterd, waarbij de juiste formuleringen zijn hersteld. De verbeteringen zijn op de minuut van het oorspronkelijke arrest gesteld, zodat de inhoud nu correct is weergegeven. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige informatieverstrekking door financiële instellingen en de verantwoordelijkheden van partijen bij het aangaan van contracten.

Uitspraak

11 oktober 2019
Eerste Kamer
18/01155
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het gedeeltelijk voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
t e g e n
[Cliënt] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het gedeeltelijk voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. J.P. Heering en mr. P.J. Tanja.

1.Het arrest in dit geding

1.1
De Hoge Raad heeft in deze zaak op 4 oktober 2019 een arrest uitgesproken.
1.2
In dit arrest zijn in rov. 4.2.2 woorden weggevallen. De alinea in die rechtsoverweging die begint met de woorden:
“De wederpartij moet zich van haar kant redelijke inspanningen getroosten om te voorkomen dat zij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken contracteert. Van haar mag daarom in ieder geval worde overeenkomst en van voorafgaand aan het sluiten daarvan verstrekte brochures en andere schriftelijke informatie, en dat zij deze stukken aandachtig en met de nodige oplettendheid bestudeert. (…)”
moet luiden:
“De wederpartij moet zich van haar kant redelijke inspanningen getroosten om te voorkomen dat zij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken contracteert. Van haar mag daarom in ieder geval worden verlangd dat zij kennisneemt van de inhoud van de overeenkomst en van voorafgaand aan het sluiten daarvan verstrekte brochures en andere schriftelijke informatie, en dat zij deze stukken aandachtig en met de nodige oplettendheid bestudeert. (…)”.
Tevens moet in rov. 4.2.3, tweede alinea, tweede volzin, in de woorden “van verder voorlichting” aan het woord “verder” een “e” worden toegevoegd.
1.3
De Hoge Raad is van oordeel dat in het arrest sprake is van kennelijke fouten die zich voor eenvoudig herstel op grond van art. 31 Rv lenen. Hij heeft de advocaten van partijen op de hoogte gesteld van zijn voornemen deze fouten ambtshalve te verbeteren en hun de gelegenheid gegeven zich daarover uit te laten. De advocaten hebben laten weten tegen herstel geen bezwaar te hebben. De Procureur-Generaal is in de gelegenheid gesteld aanvullend te concluderen, maar heeft daarvan afgezien.
1.4
De Hoge Raad zal het arrest op de voet van art. 31 Rv ambtshalve verbeteren zoals hiervoor in 1.2 is vermeld.

2.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verbetert het op 4 oktober 2019 in deze zaak uitgesproken arrest op de wijze zoals hiervoor in 1.2 is vermeld;
  • stelt de verbeteringen op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
11 oktober 2019.