ECLI:NL:HR:2019:1567
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had op 8 maart 2019 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 27 december 2018. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te vullen en terug te zenden, maar belanghebbende heeft hieraan geen gevolg gegeven. De griffier heeft ook een aanmaning gestuurd, maar het griffierecht is niet voldaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.