In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaken met nummers SGR 17/5027 V en SGR 17/5029 V, waarin belanghebbende verzet had aangetekend tegen beschikkingen die betrekking hadden op de aan hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009 en 2010. Belanghebbende heeft in cassatie een middel voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft verder geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.