ECLI:NL:HR:2019:156

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
18/03678
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Rechtbank Den Haag inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaken met nummers SGR 17/5027 V en SGR 17/5029 V, waarin belanghebbende verzet had aangetekend tegen beschikkingen die betrekking hadden op de aan hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009 en 2010. Belanghebbende heeft in cassatie een middel voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft verder geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.

Uitspraak

1 februari 2019
Nr. 18/03678
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 5 juli 2018, nrs. SGR 17/5027 V en SGR 17/5029 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende aan belanghebbende bij de voor de jaren 2009 en 2010 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gegeven beschikkingen als bedoeld in artikel 6.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.