ECLI:NL:HR:2019:1555

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
18/00058
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen verwerping hoger beroep wegens niet indienen grieven en mondelinge bezwaren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, maar was niet verschenen op de zitting in hoger beroep. De gemachtigde raadsman had op de zitting van 29 juni 2017 geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis opgegeven, wat leidde tot de vraag of deze uitlatingen als bezwaren konden worden aangemerkt. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de raadsman niet de juiste procedure heeft gevolgd. Het Hof had geoordeeld dat de opmerkingen van de raadsman niet als grieven konden worden aangemerkt, en dit oordeel werd door de Hoge Raad niet als onjuist of onbegrijpelijk beschouwd. Daarnaast werd vastgesteld dat de raadsman niet in de gelegenheid was gesteld om bezwaren tegen het vonnis op te geven, maar de Hoge Raad oordeelt dat de rechter in hoger beroep niet verplicht is om dit vóór de voordracht van de advocaat-generaal te doen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden zijn voor cassatie. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van grieven en het correct volgen van de procesregels in hoger beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00058
Datum8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 6 november 2017, nummer 23/000202-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft S.N. de Jager, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel

2.1
Het middel keert zich onder meer tegen het oordeel van het Hof dat op de terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2017 door de gemachtigde raadsman geen “mondelinge bezwaren tegen het vonnis” als bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv zijn opgegeven.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2017 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De verdachte
(...)
is niet verschenen.
De voorzitter stelt vast dat de verdachte gedetineerd is en dat de advocaat-generaal niet over een afstandsverklaring van de verdachte beschikt.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. L.M.A. Schwartz, advocaat te Amsterdam, die mededeelt dat de verdachte op de hoogte is van de zitting en dat hij uitdrukkelijk is gemachtigd hem als raadsman te verdedigen. De raadsman deelt voorts mee:
De verdachte is thans gedetineerd in verband met de omzetting van een taakstraf naar de vervangende hechtenis, waarvoor de oproepingen door de reclassering - volgens de verdachte - niet naar het juiste adres zijn gestuurd. Hij vindt daarom dat hij ten onrechte gedetineerd is.
Voor de behandeling ter zitting van zijn bezwaar tegen die omzetting is de verdachte per abuis niet aangevoerd. De verdachte was vanochtend erg boos omdat hij voor de terechtzitting van vandaag opnieuw niet is opgehaald. Ik weet niet of de verdachte inderdaad bij de terechtzitting aanwezig wil zijn. Nu er geen afstandsverklaring is, vraag ik u de zaak aan te houden.
De advocaat-generaal deelt mee:
Ik heb eerder vanochtend geconstateerd dat de verdachte gedetineerd is en toen onmiddellijk geregeld dat hij zou worden opgehaald in het detentiecentrum. Dat is helaas niet gebeurd. Nu er geen afstandsverklaring is, kan ik niet concluderen dat zijn afwezigheid conform de wens van de verdachte is. Ik kan me daarom niet verzetten tegen het verzoek om aanhouding van de raadsman.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek opdat de advocaat-generaal kan onderzoeken of inmiddels een afstandsverklaring van de verdachte is ingekomen.
De voorzitter hervat het onderzoek.
De advocaat-generaal deelt mee:
Ik ontvang nu net een bericht dat men in de penitentiaire inrichting (PI) via de afdeling bevolking bezig is met het verkrijgen van een afstandsverklaring van de verdachte. Ik verzoek u nog tien minuten te wachten.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek in afwachting van nader bericht. De voorzitter hervat het onderzoek.
De advocaat-generaal deelt mee:
De afdeling zittingsvoorbereiding van het parket heeft contact opgenomen met de afdeling bevolking van de PI. Dit heeft niet meer informatie opgeleverd dan het eerdere bericht.
De voorzitter stelt voor nog tot 13.00 uur te wachten.
De raadsman deelt mee:
Ik kan niet langer wachten omdat ik zo twee BOPZ-zittingen heb buiten Amsterdam.
De voorzitter deelt daarop als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst voor onbepaalde tijd en beveelt de oproeping van de verdachte en zijn raadsman tegen de dag en het tijdstip van de nader te bepalen terechtzitting en de kennisgeving van de datum van die terechtzitting aan de benadeelde partij.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2017 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De verdachte
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. T. de Wit, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor mr. L.M.A. Schwartz en die desgevraagd mededeelt dat zij niet weet of de verdachte op de hoogte is van de zitting en dat zij niet uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsvrouw de verdachte te verdedigen.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter merkt op dat door of namens de verdachte geen appelschriftuur in de zin van artikel 410 Sv is ingediend en ook anderszins door of namens de verdachte geen grieven tegen het vonnis naar voren zijn gebracht.
De advocaat-generaal geeft in overweging dat de inhoud van het proces-verbaal van de eerdere zitting in hoger beroep mogelijkerwijs een aanknopingspunt kan bieden met betrekking tot de grieven van de verdachte.
De voorzitter stelt vast dat uit het proces-verbaal van de zitting van 29 juni 2017 blijkt dat de verdachte destijds niet is aangevoerd en dat de toenmalig raadsman wel gemachtigd was. De voorzitter merkt op dat gelet hierop het op 29 juni 2017 verleende verstek heden vervallen wordt verklaard, en dat uit voornoemd proces-verbaal evenmin bezwaren tegen het vonnis blijken. Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
De advocaat-generaal voert het woord. Hij leest de vordering voor en legt die aan het gerechtshof over.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak terstond zal plaatsvinden.”
2.2.3
Het Hof heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende overwogen:
“Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ook overigens is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.”
2.3.1
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- art. 410, eerste lid, Sv:
"De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. (...)"
- art. 416, eerste en tweede lid, Sv:
"1. (...) Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2. Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.3.2
Onder 'grieven' als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv kunnen zowel bezwaren direct gericht tegen het oordeel van de rechter in eerste aanleg als andersoortige gronden voor het instellen van het beroep vallen. Dit geldt ook voor de in art. 416, eerste en tweede lid, Sv genoemde mondelinge ‘bezwaren tegen het vonnis’. (Vgl. HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2002.)
2.3.3
Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat hetgeen door de gemachtigd raadsman op de terechtzitting van 29 juni 2017 naar voren is gebracht omtrent de afwezigheid van de verdachte op die terechtzitting, niet kan worden aangemerkt als een grief of bezwaar tegen het vonnis als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv respectievelijk art. 416, eerste en tweede lid, Sv. Gelet op hetgeen is vooropgesteld in 2.3.2 en op hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht - in de kern slechts inhoudende dat de verdachte boos was omdat hij, net als eerder in een andere zaak, niet was opgehaald om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
2.4.1
Voorts bevat het middel de klacht dat het Hof op de terechtzitting van 29 juni 2017 heeft verzuimd de gemachtigd raadsman in de gelegenheid te stellen de bezwaren tegen het vonnis (alsnog) op te geven of te verduidelijken.
2.4.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 juni 2017 houdt in dat het Hof – mede op verzoek van de raadsman van de niet-verschenen verdachte – het onderzoek ter terechtzitting heeft geschorst met bevel tot oproeping van de verdachte tegen een nader te bepalen terechtzitting. Dit proces-verbaal vermeldt niet dat de Advocaat-Generaal de zaak aldaar heeft voorgedragen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat die voordracht niet heeft plaatsgevonden.
2.4.3
Op grond van art. 416, eerste lid, Sv wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. De rechter in hoger beroep is niet verplicht om al vóór die voordracht de verdachte in de gelegenheid te stellen bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2.4.4
De klacht is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van de middelen van de verdachte en de benadeelde partij voor het overige
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2019.