Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
8 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 24 november 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was betrokken bij een poging tot diefstal van speelgoed uit een speelgoedwinkel in Amsterdam, zoals omschreven in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft tijdens haar verhoor een verklaring afgelegd, maar er was geen beëdigde tolk aanwezig om haar te ondersteunen. Dit roept vragen op over de rechtsgeldigheid van het bewijs dat op basis van deze verklaring is verkregen.
De Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.A.M. van Schendel, heeft het beroep in cassatie verworpen. De advocaat van de verdachte, M.A.C. de Bruijn, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.
De beslissing van de Hoge Raad is op 8 oktober 2019 uitgesproken, en het arrest is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2019:1542. De zaak benadrukt het belang van een correcte procedure bij het afnemen van verklaringen van verdachten, vooral wanneer er sprake is van taalbarrières.