ECLI:NL:HR:2019:1522
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2019, nummer 18/00139, die op zijn beurt betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 17/3009). De zaak betreft een verzoek om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de partij die het beroep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2019, waarbij de vice-president G. de Groot als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.