ECLI:NL:HR:2019:1463

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
18/01009
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdreiging door bedreiging met openbaarmaking van geheim in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van afdreiging door zich voor te doen als chauffeur van een gefingeerde prostituee en een potentiële klant geld afhandig te maken. De bedreiging bestond uit de dreiging om de echtgenote van de klant op de hoogte te stellen van diens wens om een prostituee te bezoeken, indien hij niet zou betalen. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of er sprake was van bedreiging met 'openbaarmaking' van een geheim, zoals bedoeld in artikel 318, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en concludeert dat onder 'openbaring' van een geheim niet alleen het ter algemene kennis brengen moet worden verstaan, maar ook het bekendmaken aan een persoon voor wie de bedreigde dat geheim verborgen wil houden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de bedreiging met openbaarmaking van het geheim voldoende was om de vrees van de aangever te rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt de reikwijdte van het begrip 'openbaring' in het kader van bedreiging en afdreiging in het strafrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01009
Datum8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 maart 2018, nummer 20/003471-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben Th.O.M. Dieben en G.A. Jansen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat sprake is van bedreiging met ‘openbaring’ van een geheim als bedoeld in art. 318, eerste lid, Sr.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 15 mei 2015 tot en met 13 juli 2015 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met openbaring van een geheim [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [slachtoffer] , welke bedreiging met openbaring van een geheim hierin bestond dat hij, verdachte, heeft gedreigd aan de echtgenote van die [slachtoffer] bekend te maken dat hij, [slachtoffer] , een prostituee wilde bezoeken, indien die [slachtoffer] niet een hoeveelheid geld aan verdachte zou betalen.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
“1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juli 2015, registratienummer PL2300-2015130970-1 (pag. 9-11), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik woon in [plaats 1] . Ik wens aangifte te doen van afdreiging gepleegd tussen medio mei 2015 en 13 juli 2015.
Half mei 2015 besloot ik op de internetsite [internetsite] onder de rubriek ‘erotiek’ te zoeken naar een prostituee. Onder de rubriek erotiek vond ik een advertentie van een prostituee. Ik zag dat er een vage foto afgebeeld stond waar een vrouw op stond, maar meer kon ik er niet van maken. Ik zag dat er een mobiel telefoonnummer vermeld stond, namelijk [telefoonnummer] . Ik besloot dit telefoonnummer te bellen. Ik hoorde dat de telefoon overging, echter ik kreeg geen gehoor. Ik hoorde dat de telefoon overging naar de voicemail. Ik heb de voicemail niet ingesproken.
Kort hierna zag ik dat ik een WhatsApp ontving op mijn mobiele telefoon van dit mobiele telefoonnummer. In dit bericht stond dat ik een foto van mijzelf moest maken en deze via de WhatsApp moest terugsturen naar dat telefoonnummer. Tevens werd gevraagd naar mijn personalia en mijn adresgegevens. De foto, mijn personalia en mijn adresgegevens heb ik verstrekt via WhatsApp. Vervolgens ontving ik een WhatsApp bericht van hetzelfde telefoonnummer waarin stond dat de chauffeur van de prostituee langs zou komen bij mijn woning of (het hof begrijpt: om) het een en ander af te spreken. Ook zou ik dan de gegevens van het hotel in [plaats 2] krijgen en de sleutel van de hotelkamer waar de prostituee zou verblijven. Ik ging hiermee akkoord.
De chauffeur zoals hij genoemd werd in het Whatsappbericht kwam naar mijn woning toe, dit betreft een appartementencomplex in het centrum van [plaats 1] . (...)
De chauffeur, een Marokkaans uitziende man welke Nederlands sprak met een accent, kwam naar mijn woning toe. Aldaar vertelde hij mij dat ik 350,- euro moest betalen. Dit betaalde ik contant. Vervolgens moest ik nog eens 250,- euro betalen, ook dit betaalde ik contant.
Kort hierna werd via de WhatsApp gemeld dat ik via ‘Pay Safe’ geld moest overmaken naar de chauffeur. Deed ik dit niet, dan zouden zij mijn dossier bekend maken aan mijn echtgenote dat ik een prostituee wilde bezoeken. Dit wilde ik absoluut niet, dus besloot ik geld over te maken. Ik ben in totaliteit 4 keer naar de tankstations aan de A73 in Venray/Castenray gereden om aldaar via ‘PaySafe’ geld over te maken. Ik kreeg een code op een briefje van het tankstation en deze code moest ik doorgegeven aan de chauffeur via de WhatsApp. Dit heb ik gedaan.
Vervolgens liet de chauffeur via de WhatsApp weten dat hij mij nog een keer wilde ontmoeten in de toegangshal van mijn appartementencomplex. Deze ontmoeting vond plaats en ik moest 1.000,- euro contant betalen aan hem, dit deed ik.
Twee weken hierna wilde de chauffeur weer afspreken, echter nu bij de [A] in het centrum van [plaats 1] . Ik ging hiermee akkoord. Al het geld wat ik nog had moest ik gaan pinnen. Ik heb 1250 euro betaald.
Vorige week zondag, 5 juli 2015, had ik wederom afgesproken met de chauffeur bij de [A] in [plaats 1] . Ik moest hem 1.050,- euro betalen. Dit betaalde ik hem ook. Nogmaals werd mij meteen duidelijk gemaakt dat wanneer ik niet zou betalen zij aan mijn echtgenote zouden vertellen dat ik een prostituee wilde bezoeken. Als mijn echtgenote hier achter zou komen, dan weet ik zeker dat zij zichzelf iets aan zou doen.
Vandaag, 13 juli 2015, wilde de chauffeur mij om 12:00 uur zien bij de [A] in [plaats 1] . Ik zou 1.000,- euro moeten betalen. Dit geld heb ik niet meer. Aangezien hij weet waar ik woon en ik niet meer wist hoe ik hier uit moest komen besloot ik naar de politie toe te gaan.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.”
2.2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2017 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“25. Het tweede zijstapje in deze zaak is het vraagstuk of juridisch gezien, door een geheim aan een persoon door te vertellen, sprake is van "openbaring van dat geheim". Voor zover ik kan nagaan heeft de Hoge Raad zich tot op heden niet nog nooit over uitgelaten. Wel is de vraag gesteld in Noyon/Langemeijer en Remmelink, maar ook daar is geen eenduidig antwoord uitgekomen:
"In art. 272 wordt, met wijziging van de oorspronkelijke tekst, gesproken van bekendmaken, omdat openbaren volgens de Minister te eng zou zijn als veronderstellende dat iets ter algemene kennis wordt gebracht, terwijl in art. 272 toch ook verraad aan één persoon strafbaar moet worden gesteld. Bij de behandeling van art. 284 echter verklaarde de Minister de openbaarmaking van art. 318 ook te zien in de klacht of aangifte bij justitie, die echter geenszins onvermijdelijk de algemene bekendmaking insluit. Noyon in de vierde druk achtte de eerste uitspraak juist, de laatste onjuist. Ik zou met Langemeijer andersom oordelen: 'Openbaren' is niet synoniem met 'openbaar maken'. Men kan iets openbaren aan één bepaald persoon."
26. Met andere woorden: zelfs deze twee kopstukken binnen het Nederlandse strafrecht hebben geen eenduidig antwoord op de vraag wat de omvang van het openbaren is. Kijken we naar de rechtspraak, dan gaat het bij artikel 318 Sv vooral over het openbaren van geheimen in de sociale media, internet en gewone media dan wel aan een groep personen, doch niet aan individuen.
27. Het bekend maken aan een persoon is in de optiek van de verdediging aldus niet gelijk te stellen aan "openbaren", hetgeen, nog los van de vraag of hetgeen beschreven wordt in de aangifte bewezen kan worden, tot de conclusie zou moeten leiden dat het tenlastegelegde handelen van cliënt niet kwalificeert als overtreding van art. 318 Sr, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden.”
2.2.4
Het Hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, voorts het volgende overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daaraan - kort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat:
(...)
2. er geen sprake is geweest van het bedreigen met het openbaren van een geheim;
(...)
Het hof overweegt als volgt.
(...)
2. Bedreiging met openbaarmaking van een geheim
De aangever heeft reeds bij het doen van aangifte verklaard (pag. 10) dat hij eerst tweemaal een contant geldbedrag heeft betaald aan ‘de chauffeur’ voor de ontmoeting met de prostituee, maar dat hij op enig moment via PaySafe geld moest overmaken naar ‘de chauffeur’. Als hij dat niet zou doen, dan zouden ‘ze zijn dossier bekend maken aan zijn echtgenote dat hij een prostituee wilde bezoeken’.
Het hof stelt voorop dat ‘openbaren’ niet alleen het ter algemene kennis brengen is, maar ook het bekend maken met de strekking dat het geheim bij een persoon voor wie de bedreigde dat verborgen wil houden, bekend wordt. Als geheim heeft te gelden hetgeen slechts aan enkelen bekend is en dat de bedreigde verborgen wil houden.
Het hof stelt vast dat de aangever de betalingen via PaySafe (en de daarop volgende (contante) betalingen) heeft verricht onder bedreiging van de openbaarmaking aan zijn vrouw van het geheim dat hij voor haar had, namelijk het willen bezoeken van een prostituee. Naar het oordeel van het hof kon het bewezen verklaarde handelen van de verdachte de gegronde vrees rechtvaardigen dat de aangever door de openbaring van het geheim zeer nadelige gevolgen zou ondervinden.
Het verweer wordt verworpen.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op art. 318, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende term ‘openbaring’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.
2.3.2
Art. 318, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt als schuldig aan afdreiging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4
In zijn arrest van 17 juli 1931, NJ 1932, p. 430 heeft de Hoge Raad met betrekking tot ‘openbaring van een geheim’ in de zin van art. 318, eerste lid (oud), Sr het volgende overwogen:
“dat onder geheim, in den zin van art. 318 Sr., moet worden verstaan, hetgeen slechts aan enkelen bekend is en dat de bedreigde verborgen wil houden, en onder openbaring daarvan, niet alleen het ter algemeene kennis brengen, maar ook het bekendmaken met de strekking, dat het geheim bij den persoon of de personen, voor wie de bedreigde dat verborgen wil houden, bekend wordt (...).”
2.5
Het middel berust op de opvatting dat van ‘openbaring’ van een geheim in de zin van art. 318, eerste lid, Sr eerst sprake kan zijn wanneer de bekendmaking ertoe strekt meer dan één persoon van het geheim op de hoogte te brengen. Die opvatting is, gelet op hetgeen onder 2.4 is weergegeven, onjuist. Voor ‘openbaring’ van een geheim volstaat dat de wijze van bekendmaking ertoe strekt het geheim ter kennis te brengen van de persoon voor wie de bedreigde dat geheim verborgen wil houden.
2.6
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2019.