ECLI:NL:HR:2019:1426
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake dwangsom verzoek
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 januari 2019, nr. BK-18/00548, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 16/749). De belanghebbende had verzocht om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2019.