ECLI:NL:HR:2019:1404
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake belastingzaken
In deze zaak hebben de belanghebbenden, [X1] en de erven van [X2] te Lottum, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 november 2018. Deze uitspraak betrof een verzet van de belanghebbenden tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank van 7 juli 2017. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbenden een conclusie van repliek hebben ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbenden beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.