Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Beslissing
8 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de verstoring van een gemeenteraadsvergadering in Zeist door demonstranten. De verdachte is aangeklaagd voor het opzettelijk storen van een geoorloofde openbare vergadering, in strijd met artikel 144 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), en voor het niet voldoen aan een vordering van een bevoegde ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 139, eerste lid, Sr. De zaak is in cassatie gebracht tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 12 december 2016 uitspraak deed in deze strafzaak. De verdediging stelde dat de vordering gedaan door de griffier van de gemeenteraad niet kan worden aangemerkt als een vordering van de bevoegde ambtenaar in de zin van artikel 139, eerste lid, Sr.
De Hoge Raad heeft op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De vice-president J. de Hullu leidde de zitting, waarbij ook de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers aanwezig waren. De Hoge Raad oordeelde dat de gronden die in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2019:13) zijn vermeld, van toepassing zijn en dat het middel niet tot cassatie kan leiden. De overige middelen werden eveneens verworpen, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Ondanks deze overschrijding, oordeelde de Hoge Raad dat er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad besloot uiteindelijk het beroep te verwerpen.