ECLI:NL:HR:2019:1391

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
18/04534
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 september 2018, waarin een verzet van belanghebbende tegen een boetebeschikking werd behandeld. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Het beroepschrift voldeed niet aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende de gelegenheid gegeven om dit verzuim binnen zes weken te herstellen, maar belanghebbende heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad, op basis van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/04534
Datum20 september 2019
ARREST
in de zaak van
van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 september 2018, nr. 17/00084, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van het Hof betreffende een aan belanghebbende gegeven boetebeschikking.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 1 november 2018 in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.