ECLI:NL:HR:2019:1374

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
19/00174
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 30 november 2018, nr. BK-18/00688. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/7294) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, alsook de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, inclusief de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikkingen inzake belastingrente.

Belanghebbende heeft een aantal klachten aangevoerd in zijn cassatie, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel behoeft, volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en zag geen aanleiding voor een veroordeling in deze kosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00174
Datum20 september 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 30 november 2018, nr. BK-18/00688, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/7294) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de voor dat jaar opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.