ECLI:NL:HR:2019:1357

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
16/05815
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van arrest wegens ontbreken van gebezigde bewijsmiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Boksem. De Hoge Raad had eerder, op 5 februari 2019, de verdachte ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep en de Advocaat-Generaal, D.J.C. Aben, de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het voorgestelde middel van cassatie. De Advocaat-Generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het bestreden arrest niet voldeed aan de vereisten van artikel 359, derde en achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat voorschrijft dat een arrest de gebezigde bewijsmiddelen moet bevatten. Het Gerechtshof had verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met deze bewijsmiddelen, en er was geen aanvulling opgemaakt zoals vereist. Dit gebrek leidde tot de conclusie dat het bestreden arrest niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze beslissing benadrukt het belang van de juiste procedurele vereisten in strafzaken en de noodzaak voor de rechterlijke instanties om aan deze vereisten te voldoen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer16/05815
Datum17 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 10 november 2016, nummer 21/001415-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

1.1
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
1.2
De Hoge Raad heeft bij arrest van 5 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:173, de verdachte ontvankelijk geacht in het cassatieberoep en geoordeeld dat de Advocaat-Generaal, die had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over het voorgestelde middel.
1.3
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt onder meer dat het Hof heeft verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
2.2
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich het bestreden arrest, hetwelk niet de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen bevat. Bij die stukken bevindt zich niet een aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdende de gebezigde bewijsmiddelen. Het Gerechtshof heeft bij brief van 10 juli 2017 aan de Hoge Raad bericht dat zo een aanvulling niet is opgemaakt.
2.3
Volgens art. 359, derde en achtste lid, Sv moet een arrest op straffe van nietigheid de bewijsmiddelen bevatten, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het bestreden arrest voldoet niet aan dit vereiste en kan daarom niet in stand blijven.
2.4
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld. Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel voor het overige geen bespreking.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 september 2019.