Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Boksem. De Hoge Raad had eerder, op 5 februari 2019, de verdachte ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep en de Advocaat-Generaal, D.J.C. Aben, de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het voorgestelde middel van cassatie. De Advocaat-Generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat het bestreden arrest niet voldeed aan de vereisten van artikel 359, derde en achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat voorschrijft dat een arrest de gebezigde bewijsmiddelen moet bevatten. Het Gerechtshof had verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met deze bewijsmiddelen, en er was geen aanvulling opgemaakt zoals vereist. Dit gebrek leidde tot de conclusie dat het bestreden arrest niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad heeft daarom de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze beslissing benadrukt het belang van de juiste procedurele vereisten in strafzaken en de noodzaak voor de rechterlijke instanties om aan deze vereisten te voldoen.