Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
1 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 14 december 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984. De verdachte is aangeklaagd voor schuldwitwassen, meermalen gepleegd, zoals omschreven in artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht. De klacht betreft een verschil in hoogte tussen het bedrag dat in de bewijsoverweging is opgenomen en het bedrag van een contante geldstorting op de bankrekening van de verdachte. De Hoge Raad heeft op 1 oktober 2019 het beroep in cassatie verworpen. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat het middel geen rechtsvragen opwierp die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.