ECLI:NL:HR:2019:1348

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
18/01218
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beslissing Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake profijtontneming uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 6 maart 2018 werd genomen. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door advocaat V.P.J. Tuma. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortkomend uit een hennepkwekerij. De Hoge Raad heeft de klacht van de betrokkene beoordeeld, maar deze bleek niet te voldoen aan de vereisten voor een middel van cassatie. De klacht was gericht tegen een beslissing van het Hof in een samenhangende strafzaak, maar voldeed niet aan de wettelijke eisen voor een cassatiemiddel. Hierdoor kon de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk verklaren in het beroep. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01218
Datum17 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 6 maart 2018, nummer 21/000968-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[de betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de betrokkene.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel behelst een klacht die is gericht tegen ‘s Hofs beslissing in de met deze zaak samenhangende strafzaak die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 18/01222. Als een middel van cassatie als in de wet bedoeld, kan slechts gelden een duidelijke en stellige klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Het middel voldoet niet aan dit vereiste, zodat het onbesproken moet blijven.
2.2
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 september 2019.