Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 6 maart 2018 werd genomen. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door advocaat V.P.J. Tuma. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortkomend uit een hennepkwekerij. De Hoge Raad heeft de klacht van de betrokkene beoordeeld, maar deze bleek niet te voldoen aan de vereisten voor een middel van cassatie. De klacht was gericht tegen een beslissing van het Hof in een samenhangende strafzaak, maar voldeed niet aan de wettelijke eisen voor een cassatiemiddel. Hierdoor kon de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk verklaren in het beroep. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.