ECLI:NL:HR:2019:1333
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over naheffingsaanslagen loonheffingen
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 januari 2019. Deze uitspraak betrof de naheffingsaanslagen in de loonheffingen die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 2009, 2010 en 2011. De naheffingsaanslagen waren eerder al door de Rechtbank Noord-Holland beoordeeld, waarbij belanghebbende in hoger beroep was gegaan. De Hoge Raad heeft de zaak op 13 september 2019 behandeld, waarbij belanghebbende twee middelen heeft voorgesteld in zijn cassatie. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit bleek dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en waarnemend griffier F. Treuren op 13 september 2019.