ECLI:NL:HR:2019:1308

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
18/01399
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak inzake uitkeringsfraude en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2019 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag. De aanvraagster, vertegenwoordigd door advocaat N. Gonzales Bos, had verzocht om herziening van haar veroordeling voor het medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De veroordeling was eerder opgelegd door het Hof, dat de aanvraagster had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uren.

De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe gegevens beschikbaar waren die niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces. De aanvraagster stelde dat verklaringen van getuigen, afgelegd tijdens een zitting van de Centrale Raad van Beroep, als novum konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de getuigen niet wezenlijk afwijken van eerdere verklaringen die in de strafzaak zijn afgelegd. Bovendien werd vastgesteld dat de nieuwe gegevens niet zodanig waren dat ze het ernstige vermoeden wekten dat, indien deze gegevens eerder bekend waren geweest, dit zou hebben geleid tot een vrijspraak.

De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd dat de aanvraag ongegrond was. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en de aanvraag tot herziening afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de omstandigheden die door de aanvraagster werden aangevoerd niet voldeden aan de vereisten van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling en sluit de mogelijkheid van herziening af.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01399
Datum10 september 2019
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart 2015, nummer 22/001067-13, ingediend door N. Gonzales Bos, advocaat te Amsterdam,
namens
[de aanvraagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de aanvraagster.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 28 februari 2013 – de aanvraagster ter zake van 1. “Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 2. “Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.

2.De aanvraag tot herziening

2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat indien de rechter bekend was geweest met de inhoud van de verklaringen zoals de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 1] die hebben afgelegd op de openbare zitting van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2015, alsmede met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2016, nr. 13/754 WW, ECLI:NL:CRVB:2016:1992, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvraagster.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal F.W Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag ongegrond zal verklaren.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden kan het in de aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 september 2019.