Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
10 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2019 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag. De aanvraagster, vertegenwoordigd door advocaat N. Gonzales Bos, had verzocht om herziening van haar veroordeling voor het medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De veroordeling was eerder opgelegd door het Hof, dat de aanvraagster had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uren.
De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe gegevens beschikbaar waren die niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces. De aanvraagster stelde dat verklaringen van getuigen, afgelegd tijdens een zitting van de Centrale Raad van Beroep, als novum konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de getuigen niet wezenlijk afwijken van eerdere verklaringen die in de strafzaak zijn afgelegd. Bovendien werd vastgesteld dat de nieuwe gegevens niet zodanig waren dat ze het ernstige vermoeden wekten dat, indien deze gegevens eerder bekend waren geweest, dit zou hebben geleid tot een vrijspraak.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd dat de aanvraag ongegrond was. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en de aanvraag tot herziening afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de omstandigheden die door de aanvraagster werden aangevoerd niet voldeden aan de vereisten van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling en sluit de mogelijkheid van herziening af.