Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
10 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1959, was betrokken bij BTW-fraude door middel van fictieve leveringen van onder andere pannensets aan afnemers in Spanje en Italië. De feiten omvatten het feitelijk leidinggeven aan het vals opmaken van facturen en vervoersbescheiden door een rechtspersoon, alsook het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting. Daarnaast was de verdachte betrokken bij gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie. De advocaat van de verdachte, A.J.M. van Roy, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en een week. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.