Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
10 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1966. Het beroep is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in zijn beroep. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet in het beroep ontvangen. De uitspraak van de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep.