ECLI:NL:HR:2019:130

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
16/06093
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake woninginbraken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 6 december 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991. De verdachte was betrokken bij drie woninginbraken in Houten, waarbij zowel de buit als de gebruikte inbrekerswerktuigen in zijn woning en auto zijn aangetroffen. De Hoge Raad heeft op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat R.P. van der Graaf.

De Advocaat-Generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmotivering niet ontoereikend of onbegrijpelijk was, aangezien de combinatie van de aangetroffen voorwerpen en de sporen van de inbraken in de richting van de verdachte wezen. De Hoge Raad stelde vast dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden naar veertien maanden en een week, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 16/06093
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2016, nummer 21/004069-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden en een week, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 februari 2019.