Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.Beoordeling van het verzoek tot verstekverlening
3.Beslissing
19 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 een arrest gewezen in het kader van een cassatieberoep ingesteld door [eiser] tegen [verweerster] B.V. Het cassatieberoep volgde op een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 januari 2019. De procesinleiding werd op 23 april 2019 ingediend, waarbij [verweerster] niet correct werd aangeduid, wat later gecorrigeerd werd in het exploot van 13 juni 2019. De zaak betreft de vraag of verstek kan worden verleend tegen [verweerster], die niet is verschenen. De Hoge Raad oordeelt dat de betekening van het oproepingsbericht en de procesinleiding binnen de voorgeschreven termijnen diende te geschieden, en dat de eiser [eiser] een nieuwe uiterste verschijndatum diende aan te zeggen. De Hoge Raad concludeert dat de overschrijding van de tweewekentermijn van artikel 112 lid 1 Rv geen beletsel vormt voor verstekverlening, mits de eiser een nieuwe uiterste verschijndatum aanzegt die de verweerder voldoende gelegenheid biedt om te beslissen of hij in de procedure wil verschijnen. In dit geval is aan deze voorwaarden voldaan, en daarom verleent de Hoge Raad verstek tegen [verweerster].