ECLI:NL:HR:2019:1275
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 maart 2019, waarin een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van het Hof van 7 maart 2014 werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift, zoals vastgesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), eindigde op 10 mei 2019. Het beroepschrift werd pas op 14 mei 2019 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad, wat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn ter post was bezorgd, of om een verklaring te geven voor de overschrijding van de termijn. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 27 mei 2019 aanvoerde, waren echter niet voldoende om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig was verzonden. De Hoge Raad concludeerde dat belanghebbende niet in verzuim was geweest en dat er geen aanleiding was om het beroep in cassatie ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.