ECLI:NL:HR:2019:1275

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
19/02380
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 maart 2019, waarin een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van het Hof van 7 maart 2014 werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift, zoals vastgesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), eindigde op 10 mei 2019. Het beroepschrift werd pas op 14 mei 2019 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad, wat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn ter post was bezorgd, of om een verklaring te geven voor de overschrijding van de termijn. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 27 mei 2019 aanvoerde, waren echter niet voldoende om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig was verzonden. De Hoge Raad concludeerde dat belanghebbende niet in verzuim was geweest en dat er geen aanleiding was om het beroep in cassatie ontvankelijk te verklaren.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dus dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02380
Datum19 juli 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 maart 2019, nrs. 18/00111 tot en met 18/00114, betreffende een verzoek van belanghebbende tot herziening van de uitspraak van dat Hof van 7 maart 2014, nrs. 13/00550 tot en met 13/00553.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens de zich in het procesdossier bevindende brieven van de griffier van het Hof is een afschrift van de uitspraak van het Hof aangetekend aan partijen verzonden op 29 maart 2019.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 14 mei 2019 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 10 mei 2019.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 23 mei 2019 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, of mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Met hetgeen belanghebbende in haar brief van 27 mei 2019 aanvoert, is niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Wat belanghebbende heeft aangevoerd, kan ook niet leiden tot het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.