ECLI:NL:HR:2019:1273
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen de Staatssecretaris van Financiën
In deze zaak, die werd behandeld door de Hoge Raad der Nederlanden op 19 juli 2019, ging het om een beroep in cassatie van de belanghebbenden [X1] en [X2] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Dit beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 januari 2019, waarin het verzet van de belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van 20 september 2018 werd behandeld. De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbenden waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel was gebaseerd op de constatering dat de partij die het beroep in cassatie had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, besloot de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2019, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.