ECLI:NL:HR:2019:127

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
17/02729
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een bevestiging van een vonnis in een strafzaak wegens onjuiste toepassing van bewijsmiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder door de Politierechter veroordeeld voor diefstal van een fiets, gepleegd op 18 april 2016. De Politierechter had vastgesteld dat de verdachte de fiets had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, waarbij hij het fietsslot had verbroken. In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat er geen bewijs was dat de fiets aan iemand anders toebehoorde, aangezien er geen aangifte van diefstal was gedaan.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof het vonnis van de Politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen. Volgens artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering moet de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen. Aangezien de raadsman vrijspraak had bepleit, had het Hof de bewijsmiddelen niet alleen mogen opgeven, maar had het ook de redengevende feiten en omstandigheden moeten weergeven die de beslissing ondersteunden. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de wet had geschonden door het vonnis te bevestigen zonder de vereiste aanvulling van gronden.

Daarom vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toepassing van de regels omtrent bewijsmiddelen in strafzaken.

Uitspraak

29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02729
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 april 2017, nummer 23/001833-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof het vonnis van de Politierechter niet zonder meer had mogen bevestigen nu daarin is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, terwijl in hoger beroep vrijspraak is bepleit.
2.2.1.
De Politierechter heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 18 april 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan een onbekend gebleven eigenaar, waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van het fietsslot."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter houdt onder meer in:
"De politierechter deelt mondeling de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek mee, waaronder:
(...)
Een proces-verbaal met nummer 2016084967-3 van 18 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar I. Bakker (doorgenummerde pag. 3 e.v.)."
2.2.3.
Het mondelinge vonnis van de Politierechter is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Die aantekening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Alle gebruikte bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
Uit het hiervoor vermelde proces-verbaal volgen de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de politierechter heeft beslist dat verdachte het ten laste gelegde en hierna bewezen verklaarde feit heeft begaan."
2.2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Ik verzoek u cliënt vrij te spreken. Het dossier bevat geen bewijs dat de fiets aan een ander toebehoort dan aan mijn cliënt, nu door niemand aangifte van diefstal van de fiets is gedaan."
2.2.5.
Het Hof heeft het vonnis bevestigd.
2.3.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4.
De raadsman van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde. (Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026.)
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 januari 2019.