Uitspraak
wonende te [woonpaats] ,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door betrokkene, die verzocht om cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 10 januari 2019 een beschikking gegeven in een zaak betreffende een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet Bopz. Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Reijntjes-Wendenburg, stelde dat niet voldaan was aan de eisen voor de voorwaardelijke machtiging en dat er geen sprake was van gevaar. De officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland was verweerder in cassatie, maar heeft geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, konden volgens de Hoge Raad niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling nam en het beroep verwierp.
De beschikking is openbaar uitgesproken door de vicepresident E.J. Numann, en de uitspraak werd gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff.