ECLI:NL:HR:2019:1252
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake verzoek om vergoeding van immateriële schade
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, waarin een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 1 augustus 2018 per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 19 juli 2019, waarbij de vice-president en de raadsheren in de zaak aanwezig waren.